Of
er een God bestaat, een met een hoofdletter, zo een waar er maar één
van is, die alles kan en weet en alles ziet, en mij zo oneindig
bemint, dat, als ik dat niet geloof, ik kan branden in de hel, zo'n
absolute unieke totalitaire God? Ik hoop het niet, en ik geloof het
nog minder.
Een
god met kleine g, daar kan ik mee leven. De g zegt dat er niet
een zo'n god is, er zijn er vele. Grote en kleine, gespecialiseerde
goden zoals de oude Grieken die hadden, en evenveel godinnen, bij hen
was zo'n god niet per se een man. Een van de liefde en een van de
oorlog, een van het water en een van het bos, een van de jacht en een
van de wijn, een heel klein godje van een klein riviertje of een
bron, een god van de kunst en een van de handel, een god van de wind
uit elke richting.
De
ene kon al meer dan de andere, maar almachtig en alwetend was er geen
een, zelfs de oppergod werd met gemak door zijn gade voor schut
gezet. En hoe ze elkaar de duivel aandeden, uit jaloezie, uit nijd,
uit eerzucht, hoe ze complotteerden tegen elkaar, hoe ze logen en
bedrogen dat het een lust was. Zulke goden, die mogen er zijn. Ze
zijn er waarschijnlijk niet, maar dat mag je tenminste straffeloos
zeggen.
De
hemel, die bestaat wel. Ik ben er vandaag nog geweest, of toch heel
dicht in de buurt. Aan de kant van een smal weggetje, op duizend
meter hoogte, met een wijds uitzicht op de Causse Méjean, rond drie
uur 's middags, de zon scheen, er waaide een verfrissend briesje, je
hoorde al eens een vlieg zoemen of een wesp, er tsjirpte een handvol
krekels, af en toe stak uit het nergens een wat steviger wind op, als
een van ver aankomende trein, hij was zo weer voorbij. Er waren ook
vliegtuigen, die zweefden geruisloos in het rond, je zag ze alleen
als ze het zonlicht vingen in hun vleugels.
Nog
later was ik nog dichter bij de hemel, toen ik het kerkje van
Hures-la-Parade binnenging, en daar zat in het halfduister iemand op
een dwarsfluit te spelen, de muziek vulde de ruimte totaal, alsof in
ieder hoekje, achter elke pilaar, in elke nis en onder ieder
raamgewelf een fluitspeler zat, maar er was er maar een.
Ik
kon hem niet zien, had geen idee waar hij zat of stond, en toen ik
hem na afloop vond en bedankte voor zijn spel, en hem vroeg of hij
geïmproviseerd had, want zo klonk me dat in de oren, zei hij nee,
dat laatste was Bach.
Laat
niemand mij zeggen dat zo dicht bij de hemel toch maar weer in een
kerk was.