Vroeger, als ik muziek
wou horen, moest ik, bij afwezigheid van levende muzikanten, de radio
aanzetten. Dat gebeurde door te draaien aan of te drukken op een
grote knop, en dan te wachten tot de lampen warm waren. Een keer
woonde ik in een huis waar radiodistributie was. Dat ging
zonder lampen, en eigenlijk ook zonder radio. De muziek kwam per
kabel het huis binnen, lang voor het woord Telenet bedacht
was. Later, toen de transistorradio, de portatief geheten, was
uitgevonden, waren er helemaal geen lampen meer. Ik vond, dat je dat
kon horen. De muziek miste wat warmte. Ook het snoer was weg: ik kon het Soldatenhalfuurtje zo met mij meedragen. Nog
later kon ik luisteren, zonder dat anderen meeluisterden. Daartoe had
iemand de walkman bedacht. Er ging een cassetje in,
daarna een CD. Al het gedoe met bandjes en schijven werd overbodig
toen mijn zoon uit het verre oosten een iPod meebracht, ter
grootte van een fikse postzegel. De muziek kwam nog altijd
walkmansgewijs door een oortje bij mij terecht.
Heden, kan ik
berichten, beschik ik zoals iedereen, pasgeborenen, een snel
slinkende groep hoogbejaarden en hier en daar een zonderling
uitgezonderd, over een smartphone. Deze omhooggevallen
telefoon kan de muziek draadloos, dwz bluetoothgewijs, naar
de luidspreker sturen, waar ik alweer mee rond kan lopen. Wie wil kan
meeluisteren, ik ben wat dat betreft weer in portatief-modus. Ik
vind het prima, als het niet te hard staat, en ik hoop van
iedereen hetzelfde. Ondertussen mis ik nog altijd de levende muzikanten. Als op iedere straathoek, onder elk viaduct, in
elke treinwagon, in elke Aldi en Lidl een bandje wat live-muziek zou
maken, het mag liefst stroomloos zijn, zeg maar akoestisch,
het mag best jazzy zijn of klassiek of r&r of r&b of het mag
zelfs kleinkunst zijn, dan kon ik er lekker hands free
naar luisteren. Naar echte
muziek, ter plekke levend vers gemaakt, met foutjes, en een zanger
die zijn tekst al eens mag vergeten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten