Drie kwartier moest ik toch wel
kunnen opbrengen.
'Hoe lang ken je Anthon eigenlijk al,' begon ik.
'Hoe lang ken je Anthon eigenlijk al,' begon ik.
Hoe lang ken je Anthon al. Ik kon
het best, als ik maar wilde. Nu ging hij een telwoord zeggen en dan
ging ik weer vragen hoe lang ze al samenwoonden en dan hadden we zo
een geanimeerd gesprek. Niets aan.
(...)
Ik luisterde en knikte en zei op
tijd 'hm hm' en het was echt net echt.
We hadden nu toch al een goed
gesprek? Om de beurt zeiden we iets en het werd steeds later. Wat
wilde je nog meer?
Voor wie af en toe
zou denken: ik ben hier aan een goed gesprek bezig, deze fragmentjes
uit twee verhalen van LH.Wiener ('Herpes' en 'Homo homini lues'). Het
is maar dat je voor een gesprek ten minste met twee moet zijn, en wie
zal zeggen wat de ander zo al zit te denken terwijl hij zijn
antwoorden geeft?
Geen middel om het
te weten, en zo is het nog best ook.
L.H.Wiener, De verhalen, deel 1