Het woordje
balsturig ben ik voor het eerst tegengekomen in Sophie De
Schaepdrijvers onvolprezen boek De Groote Oorlog. Alleen had
ik op dat moment m'n oranje fluostift niet bij de hand, en ik heb het
nog niet teruggevonden in de 334 pagina's van het boek.
Maar een paar dagen
later, zoals dat dan gaat, kwam ik het weer tegen, in een opiniestuk
van Geert van Istendael in De Standaard van 1 en 2 maart over
het Zwitserse referendum van 9 februari. 'Hoofdredacteuren spraken in
hun krantenkolommen de balsturige Zwitser vermanend toe', schrijft
Van Istendael, 'op de toon van, je beseft zelf toch wel dat je iets
ergs hebt gedaan'.
Een prachtig woord,
dat je zoals veel prachtige woorden meteen begrijpt, omdat het zo
goed zegt wat het wil zeggen.
Nu, in diezelfde
Standaard van 1 en 2 maart, botste ik zoals dat dan ook gaat op een
ander even prachtig woord, dat ook nog geheel in dezelfde lijn ligt.
Het stond in de satirische column Parbleu van Jo Van Damme:
'Te oordelen echter aan de guitige grijns op zijn gezicht was hij
vandaag toch niet zo gramstorig als hij eerst had geklonken.'
De grijns en het gezicht, niet verwonderlijk, behoorden toe aan Louis
Tobback, die Van Damme 'de nog kleinere Tobback' noemt.
Voor
wie uit wil zoeken wat 'gramstorig' precies betekent: geen betere
plek dan het Woordenboek der Nederlandsche Taal
in een artikel van 1892. Daar vind je overigens ook de exquise
synoniemen gramgrimmig, gramnijdig en
gramtoornig.
Wat ik maar zeggen
wil: het moet niet altijd amai of oh my god zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten