maandag 17 maart 2014

17 maart


Het woordje balsturig ben ik voor het eerst tegengekomen in Sophie De Schaepdrijvers onvolprezen boek De Groote Oorlog. Alleen had ik op dat moment m'n oranje fluostift niet bij de hand, en ik heb het nog niet teruggevonden in de 334 pagina's van het boek.
Maar een paar dagen later, zoals dat dan gaat, kwam ik het weer tegen, in een opiniestuk van Geert van Istendael in De Standaard van 1 en 2 maart over het Zwitserse referendum van 9 februari. 'Hoofdredacteuren spraken in hun krantenkolommen de balsturige Zwitser vermanend toe', schrijft Van Istendael, 'op de toon van, je beseft zelf toch wel dat je iets ergs hebt gedaan'.
Een prachtig woord, dat je zoals veel prachtige woorden meteen begrijpt, omdat het zo goed zegt wat het wil zeggen.

Nu, in diezelfde Standaard van 1 en 2 maart, botste ik zoals dat dan ook gaat op een ander even prachtig woord, dat ook nog geheel in dezelfde lijn ligt. Het stond in de satirische column Parbleu van Jo Van Damme: 'Te oordelen echter aan de guitige grijns op zijn gezicht was hij vandaag toch niet zo gramstorig als hij eerst had geklonken.' De grijns en het gezicht, niet verwonderlijk, behoorden toe aan Louis Tobback, die Van Damme 'de nog kleinere Tobback' noemt.
Voor wie uit wil zoeken wat 'gramstorig' precies betekent: geen betere plek dan het Woordenboek der Nederlandsche Taal in een artikel van 1892. Daar vind je overigens ook de exquise synoniemen gramgrimmig, gramnijdig en gramtoornig.

Wat ik maar zeggen wil: het moet niet altijd amai of oh my god zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten