dinsdag 12 augustus 2014

12 augustus


Wilt u het écht weten?, vraagt de ober een beetje vertwijfeld. De meisjes dringen aan. Ze zijn speciaal naar deze stad gekomen, zoals ikzelf ook trouwens. Ze zitten aan het tafeltje achter me, op het terras van Le Resto de Caro op de Place Saint-Jean, een echte bouchon Lyonnais, wel in Valence.
Nu, goed, zegt de ober. Franchement, rien. Er is niets te zien in Valence.

Mijn gade kijkt mij aan over haar bord rognons de veau. Hoor je 't nu?, zegt haar blik. Het was mijn idee om naar Valence te komen, en voor we hier bij Caro belandden heb ik haar straat in straat uit meegetroond, er viel inderdaad niet zo erg veel te zien.

Maar ik zei dat het maandag was, en rond de middag, en midden augustus, en het weer zat ook niet mee. We hadden een stadsplannetje gehaald op de Office de Tourisme, je kreeg er een boekje bij met de bezienswaardigheden. Tja, daar stond ook niet zoveel in, franchement. Een paar kerken, een paar huizen, een park, een kiosk, een paar standbeelden, een fontaine monumentale.

Toch moet er in Valence meer zijn. Waarom rijdt er anders een petit train touristique in de stad rond? Het treintje staat als laatste in het lijstje van Valences incontournables. Er zijn er tien. Dan telt het treintje zelf wel mee als niet te missen bezienswaardigheid. Maar goed, in de stad S waar ik woon is ook niet veel te zien, aan zo'n treintje hebben ze daar nog nooit gedacht.

Ik ga er nog wel eens terug, naar Valence, later, op een zaterdag in juni, als de zon schijnt. Inmiddels kan ik Le Resto de Caro aanbevelen, je zit er goed, je wordt goed bediend, je eet er goed, ze maken ook crique aux lardons, al was die van mij wel wat zwart aan de randen. Ach, een maandag.

vrijdag 1 augustus 2014

1 augustus


Wandelend in het stadspark van Vienne kom ik daar een boom tegen die Araucaria heet. Niet zozeer de boom trekt mijn aandacht, als het feit dat er een bordje bij staat met zijn naam. En niet zozeer zijn wetenschappelijke, als zijn Franse naam: Désespoir du singe. Wie bedenkt het!*

Maar dat dacht ik evenzeer, toen ik gisteren las dat de Vlaamse regering een Minister voor de Vlaamse Rand heeft. Wie wil dat nu in godsnaam zijn? En wat moet zo'n minister dan doen? Wie bedénkt het allemaal? De minister had ook een naam, maar die ben ik alweer vergeten. Niet erg, toch maar een randminister.

Inmiddels mag ik er niet aan denken dat mijn buurman Arie uit Zwolle, die wel eens wat over België leest, mij komt vragen wat de Vlaamse Rand is, of waar die is, en waarom Vlaanderen een Rand heeft. Dan zal ik hem moeten uitleggen dat niet Vlaanderen, maar Brussel een Vlaamse Rand heeft, waar de meerderheid van de mensen Frans spreekt.

'52% van de zes faciliteitengemeenten beschouwt het Frans als eerste taal en slechts 22% het Nederlands', zal ik tegen Arie moeten zeggen. De cijfers komen uit Dag Vlaanderen!** van Christophe Deborsu, weliswaar een Waal, en een journalist, maar een grond van waarheid zal er toch wel inzitten.

En dan zal Arie natuurlijk willen weten wat een faciliteitengemeente is, en ik zal zijn vraag moeten negeren en zeggen: 'Beste Arie, ik ben hier wel op vakantie, mag ik even?' Want ik zou het bij god zelf niet weten wat dat is. Een faciliteitengemeente, wie bedenkt het toch ook altijd maar weer?

* Een Engelsman, schijnt het, rond 1850, zie Araucaria, Discovery and naming, in Wikipedia

** Een erg genietbaar, lichtvoetig boek voor Vlamingen over 'Hoe Walen écht leven en denken', met dank aan R.