Sinds
enige tijd verblijf ik in wat je een recreatief woonwagenkamp zou
kunnen noemen, waar dagelijks woonwagens uit weggaan, en hun plaats
door nieuwe wordt ingenomen. Het valt niet mee de buren te leren
kennen, voor je weet hoe ze er een beetje uitzien, zijn ze weer weg.
Ook kun je moeilijk uitmaken of wie aankomt op weg is naar nog verder
van huis, of juist op terugweg daarheen.
Waar
dat huis staat valt wel een beetje af te leiden uit de nummerborden
van auto's of woonwagens, al is op dat vlak toch enige omzichtigheid
geboden. Zelf heb ik hier een tijdje met een Franse nummerplaat rondgereden. Mijn auto, met
Belgisch bord, was weg met een dépanneur. Maar
dat wisten de meeste kampbewoners weer niet, die waren pas later
gearriveerd of alweer vertrokken.
Ook
de taal kan bedrieglijk zijn: Nederlandse mensen durven wel eens
Duits te praten, Frans sprekende bewoners kunnen Frans zijn, maar ook
Belgisch, of Zwitsers, of Algerijns. Duits sprekenden kunnen ook van
Oostenrijk zijn, Engels sprekenden uit Ierland. Wat klinkt als plat
West-Vlaams kan wel eens Deens zijn, en andersom, ik bedoel maar.
Waar
ik naar toe wil, is dat zo'n recreatief woonwagenpark een uiterst
fluïde omgeving is, waar een begrip als 'eigen volk', zo het ooit
enige betekenis heeft gehad, die prompt verliest. Dat is dan mooi
meegenomen. Het woonwagenpark wordt er een betere plek door.
Niet
een ideale plek. We mogen ervan uitgaan dat zo'n plek niet bestaat.
In het woonwagenpark is plaats zat voor ergernissen van velerlei
aard. Er zijn mensen met honden en mensen zonder, en die mét een
hond kunnen die netjes aan de leiband een paar keer per dag naar
buiten het kamp leiden waar hij zijn gevoeg kan doen, of ze kunnen de
hond maar wat rond laten lopen, zodat hij op een mooie dag tegen je
woonwagen aan komt pissen, of een drol deponeert waar je net je
ontbijttafeltje neer wou zetten.
Er
zijn bewoners met grote schotelantennes, en bewoners zonder, en van
die mét een antenne zijn er die hun televisie zachtjes zetten zodat
alleen zij hem horen, en andere die buiten gaan zitten en daar
vandaan kijken naar de televisie die binnen staat, met de deur wijd
open en het volume op tien, waarbij de woonwagen als extra klankkast
dienst doet, en het hele woonwagenkamp geen andere keus heeft dan
maar mee te luisteren.
Die
laatste ergernis heeft met name mijzelf al menige keer tot dicht bij
de waanzin gedreven, tot mijn gade mij er eindelijk toe heeft kunnen
overhalen om oordopjes te gebruiken. Ik wou haar nooit geloven, maar
nu weet ik dat oordopjes beter zijn voor de bloeddruk en de
maagsappen dan naïeve pogingen om lawijtmakers met rede en dialoog
tegemoet te treden:
- Mag het wat stiller? Ik ben met vakantie!
- Ik ook!
- Puis-je vous demander de baisser un peu le volume?
- Je suis en vacances!
Dat
zijn de meer beschaafde gesprekken.
Nu
doe ik de dopjes in, en ik hoor niets meer. Ook niet de deur van mijn
eigen woonwagen, als mijn gade naar buiten komt, een stuk in de
nacht, en vraagt: 'Zit jij daar nu nog?'
Ik
hoor het niet, ik schrijf in alle rust mijn stukje.