Nu
het weer weer was om in het gras te liggen, op mijn rug, en omhoog te
kijken, naar de blauwe lucht, kon ik verwachten dat daar kleurrijke
ballons voorbij zouden drijven. Dat is in de stad waar ik woon niet
ongewoon.
In de plaats kreeg ik een groot spinnenweb te zien van witte strepen, maar veel minder ordelijk dan spinnen dat zouden spannen.
Mijn
stad S ligt zichtbaar op een knooppunt van het mondiale luchtverkeer,
wordt bij dag als bij nacht overvlogen door reizigers met even
onvermoede als uiteenlopende bestemmingen. Hun vliegende voertuigen
trekken sporen naar oost, west, noord en zuid, en alle daartussen nog
bedenkbare windrichtingen.
Natuurlijk
was het raar, dat ik in februari in het gras kon liggen en geen kou
voelen. Nog raarder was, dat ik 's avonds na de maaltijd en de afwas,
toen ik me in de sofa wou installeren om weer een vredige avond aan
te vatten, op de houten vloer midden in de woonkamer een pad
zag zitten.
Hij
zag er verloren uit, had zo te zien geen idee welke kant hij nu op
moest. Voor de ontheemde amfibie onhandig onder een meubel weg kon
scharrelen, ving ik hem in een doos en zette hem vriendelijk buiten.
In het donker in de tuin, onder de sterren en de twinkelende lichtjes
van de vliegtuigen.