Ik
woon nu in mijn tuin. In een woonwagen. Overdag schijnt gelukkig de
zon, zodat ik mijn soep kan eten buiten onder de parasol. Het is niet
dat mij de toegang tot mijn huis wordt ontzegd. Ik kan er binnen,
maar er is niets. Mijn hebben en houwen staat in de garage, en op
zolder, en bij mijn zoon, wiens huis nu zo vol is als het mijne leeg.
Maar schijn bedriegt. Als Eddy en Vlad klaar zijn, ligt ook mijn huis
helemaal vol. Stof. Van het schuren. Van de planken. Van de vloer,
boven en beneden. En de trap. Als al het stof buiten is, en alle
meubels weer binnen, en de potten en pannen en de postuurkes
en de gordijnen, dan kunnen mijn gade en ik het huis weer betreden,
we glijden op kousevoeten over de gladde planken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten