Ik
koop een kaartje en stap op de trein naar Antwerpen. Er is weinig
volk. Ter hoogte van Beveren komt een jongeman op me af en stopt me
een kaartje toe, waarop keurig in twee talen staat dat hij gevlucht
is uit de armoede en onderdrukking in het land waar hij geboren is
vers
un meilleur avenir pour moi et mes enfants,
en of ik met een centje kan helpen zijn kosten van huur,
elektriciteit en verwarming te betalen. Je
prierai pour que le bon Dieu vous récompense,
staat er ook nog op, en God zegene en beware U. Die laatste woorden
ken ik goed: mijn vader zei ze ooit elke avond toen ik naar bed ging,
en een kruisje van hem op mijn voorhoofd kreeg. Ik geef de man twee
euro, en vraag waar hij dan wel geboren is. 'Pakistan', zegt hij. Ik
zeg dat hij niet voor mij hoeft te bidden.
Een
paar minuten later, even voor Antwerpen Zuid, komt een jong meisje
naar me toe. Ze is in tranen. We zijn bestolen, zegt ze. Onze rugzak,
en onze computer. Nu moet ze nog thuis raken, maar er is geen geld
meer. Dat zat dan vast in de rugzak. Het verhaal klinkt erg
vertrouwd, maar de tranen trekken me over de streep. Ik geef
het meisje twee euro.
Het vermogen van de
rijkste 1% was in 2016 groter dan dat van de rest van de
wereldbevolking, zegt Oxfam. Op de trein kom je die niet zo gauw
tegen, die 1%. Al helemaal niet in tweede klasse. Dan moeten wij van
de 99% elkaar maar een beetje helpen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten