vrijdag 25 september 2009

23 september


Sinds kort weet ik hoe het geluid heet dat je hoort als je in Mèze op een bankje bij de waterkant aan de Etang de Thau naar de bootjes zit te kijken: le clapotis paresseux des vaguelettes. Inspecteur Lester hoorde het ook toen hij ging zitten op een bank bij het meer van Genève. Dat was op pagina 370 van het boek dat ik in Marseille voor 3 euro gekocht heb en waar ik nog een hele tijd zoet mee ben. Het telt meer dan 600 pagina’s en is ook nog in het Frans. Een euro voor 200 pagina’s, dat is een halve cent per pagina. Waar ik vandaan kom heet zoiets een batje.
Mijn boek heet Les enquêtes de l’inspecteur Lester en is van Pascal Lainé, die in 1971 de Prix Médicis gewonnen heeft, en in 1974 de Prix Goncourt, waaruit mag blijken dat hij ook serieuze dingen kan schrijven. De vier enquêtes in het boek zijn niet serieus: de malle inspecteur en zijn grollen over de Japanners, de Afrikanen, de Engelsen, de Zwitsers en een enkele keer de Fransen zelf, over het rijk volk, de toeristen, de oudjes, de pastoors en hun bondieuseries, evenmin als de knotsgekke plots.
Het lijk in het bad in Plutôt deux fois qu’une heeft een half dozijn moordenaars. De eerste komt te vroeg (met het mes), de tweede doet het (met vergif), de derde denkt dat hij het doet (door verdrinking), de twee volgende komen nog meer te laat (met de haardroger), en de slimste, die de moord het eerst had gepland, heeft haar vergiftigde pralines uiteindelijk niet meer nodig.
Meestal slaag ik er net in het verhaal te volgen, al is het me lang niet altijd duidelijk of de inspecteur nu ja of nee knikt, of hij geamuseerd of verbolgen kijkt, en wat nu precies die grelots zijn die Mrs Dupont in Trois petits meurtres et puis s’en va aan de polsen van het lijk heeft vastgemaakt, zodat het ongeluk er als een moord uit zou zien. Het helpt niet dat ik mijn Frans-Nederlandse Prisma thuis heb laten liggen en dat de digitale Van Dale samen met de rest van mijn harde schijf gecrasht is in de Charente Maritime. Maar wat ik wel versta is leuk genoeg.

‘Vous aimez mes Baigneuses?’ glimlacht de Zwitserse bankier. ‘J’ai un faible pour Cézanne’.
‘Moi, ce sont les chocolats’, zegt inspecteur Lester.

maandag 21 september 2009

19 september


Vandaag met mijn gade door Sète gelopen. Dat was eerder al een keer gebeurd, 37 jaar geleden. Toen waren onze twee kinderen erbij. De oudste had net zijn eerste verjaardag gevierd, in een tent in het nabije Agde. Hij reed nu voor ons uit in zijn poussette. De tweede verplaatste zich nog per baarmoeder, en zou pas zeven maanden later onthullen dat hij ook een zoon was.
Mijn zwangere gade voedde zich in die dagen grotendeels met oesters en petit beurres, omdat zij, geplaagd door abcessen op haar tandvlees, niets harders kon verbijten, en bovendien, zwanger zijnde, de abcessen niet met antibioticum mocht bestrijden.
Al het voorgaande en nog veel meer kwam ons vandaag weer voor de geest, terwijl we nog eens door Sète liepen, mijn gade en ik.

18 september


De Cours Julien en omgeving moet een van de dikst onder de graffiti bedekte buurten van Marseille zijn, en mogelijk van heel Frankrijk. Geen vierkante centimeter bloot oppervlak is er aan de spuitbus ontsnapt. Ook niet de tuigen van het speeltuintje, waar de mama’s na schooltijd hun kindjes naar toe brengen. Er zijn een paar kleine vijvertjes, vol vrolijk dobberende drankblikjes en enge plastic zakken. Het straatvegen wordt hier met weinig ijver beoefend. Op zo’n plek speelt de wet van de achterwaartse lelijkheid: als iets lelijk genoeg is, wordt het weer mooi. De Cours Julien, de trap naar en de passerelle over de Cours Lieutard en de rue d’Aubagne zijn een feest voor het oog. De bezoeker kiest een van de vijf stoeltjes tegen de gevel van Bar le Freeway, en kijkt.

15 september


In Aix-de-Provence, op de Place Richelme, spreekt een onbekende heer mij aan. Wij staan te kijken naar een winkeltje, waar je allemaal metalen plaatjes kunt kopen met grappige dingen erop over katten. ‘In weerwil van wat lijkt’, staat er op eentje, ‘is deze kat wel degelijk wakker’. ‘Chat féroce’, zegt een ander, of was het ‘farouche’. Ik zou er wel eentje kopen, maar ze kosten 17 euro, en dat vind ik te veel. Horend dat ik uit België kom, vertelt de man dat hijzelf van Duinkerke is. Voor zijn werk is hij vele jaren geleden al hier komen wonen. Dan boft hij wel, vind ik, maar dat wil hij niet gehoord hebben. ‘Au nord’, zegt hij, ‘les gens ont mauvaise caractère, mais le coeur bon’. In het zuiden is dat anders. ‘Ils vous ouvrent leurs bras, mais ne les ferment jamais’. Het wordt nooit wat tussen zuid en noord, maar dat wisten we al.
Een alleraardigste Limburgse dame is inmiddels Marseille gaan bekijken. ‘Ik zal maar zeggen wat ik ervan denk’, zegt ze na afloop. ‘Het is een vuile stad’. Dat heb ik nog al gehoord. Toen ging het over Luik. Tja, dan moet je naar Aix gaan. Daar hebben ze de hele stad onder de eet- en drinktafeltjes bedekt, en die worden na elke klant weer keurig schoongeveegd.

vrijdag 11 september 2009

10 september






Waarom poten wij in ons deel van de wereld op elke bult die zich ook maar even boven het landschap verheft een kruis neer? Maken wij in streken waar zulke bulten zeldzaam zijn dan maar torenhoge bouwsels, met nog eens een toren erop, en daar bovenop: een kruis? Bij Aix-en-Provence, vlakbij het plaatsje Beaurecueil, in de Montagne Sainte-Victoire, staat la Croix de Provence, 940 meter boven de Middellandse Zeespiegel. Een potig smeedijzeren kruis op een hoge stenen sokkel.
En als ik dan toch een wandeling maak, waarom kies ik dan die die naar dat kruis loopt? En als ik dan toch boven op de berg sta, en ik maak er wat foto’s, waarom ook een van la Croix de Provence? Al heb ik er onderweg al drie of vier gemaakt, foto’s van de naderende top, met telkens dat kruis steeds groter erop? Het is al goed dat ik niet met de zelfontspanner overweg kan, of ik had nog een foto gemaakt waar het kruis en ikzelf samen op stonden, ten bewijze van mijn volbrachte kruistocht. Hoeveel volle aflaten zou dat zijn?

Inmiddels gelezen, van Khaled Hosseini: De vliegeraar (The Kite Runner), een aangrijpend, kunstig opgebouwd, net iets te lang boek over het verdriet van de Afghanen, waarin Baba tegen zijn zoontje Amir zegt wat hij van de mullahs denkt: ‘Pis op de baard van al die intolerante apen’. Dat was voor de intocht van de Talibs. De moeizame omgang van Baba met Amir, en van Amir met Baba, vond ik het mooiste in De vliegeraar. Wat is dat toch met die vaders en zonen?

(Met dank aan V)

zondag 6 september 2009

1 september


Voor wie op vakantie graag leest, kan het nuttig zijn een boekenlijstje aan te leggen. Zelf werk ik aan een lijst van boeken die met alle macht uit de vakantielectuur geweerd moeten worden. Vandaag de letter A:
Amis, Martin: Dead Babies.
Dit is een waardeloos boek! Ik kan het weten, want ik heb het twee (2) keer gelezen. Bij de tweede lectuur had ik snel weer door dat het niets werd, maar helaas was ik ook de ontknoping vergeten. Ik dus met almaar toenemende weerzin tot de laatste pagina doorlezen, waar eindelijk blijkt wie Johnny is. Die Johnny duikt pas halfweg het boek (p. 95) zonder goede reden op, en de vraag ‘Wie is Johnny?’ wordt geacht het onwaarschijnlijk slome (en onwaarschijnlijke) verhaal wat spankracht te geven. Is Andy Johnny? Is Skip Johnny? Is Keith misschien Johnny? Geen mens die het wil weten, of het zou Martin Amis zelf moeten zijn. Waar het boek verder over gaat wil ook niemand weten, of het zou Martin Amis zelf moeten zijn. Mocht iemand overwegen om, tegen mijn advies in, Dead Babies toch te gaan lezen: Quentin is Johnny. Laat maar zitten dus. Doe liever London Fields bij het reisgoed.