1.
-
Kijk, het weer.
-
Ja. Nou. Wat staat er?
-
Mooi weer.
-
Is dat de wind?
-
Ja. Kijk, hier, de wind.
-
Maar hoe hard is die dan?
-
Ja, nou, dat is dan weer niet aangegeven.
2.
-
Zo! Nou!
-
Oef! Veertig punt acht kilometer!
-
Amai! Bij mij is het eenenveertig punt twee.
-
Ja, maar gij hebt hem thuis al aangezet, en ik maar aan de ingang.
-
A, ja. Awel, da was e schoen toerke!
-
Dat heb ik niet verstaan. [algemeen
gelach]
-
Da's Belgisch. Dat we een schoon ritje gemaakt hebben.
-
O! Ja, precies. Haha!
3.
-
In België is het veertien graden.
-
Ja?
-
Ja. Ik heb met mijn dochter gebeld.
-
Ha.
-
Hier is het veertig punt twee, heb ik gezegd.
-
In de caravan?
-
Nee! Buiten! Buiten is 't warmer dan in de caravan.
-
Ha ja?
-
Ja. 't Is vandaag de warmste dag. Veertig punt twee. In de schaduw!
-
Ja, da's warm.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten