donderdag 18 februari 2021

18 februari

'Het inmiddels iconische Ski jacket uit 1994', lees ik in De Standaard Weekblad. Van 'de bekende hedendaagse schilder Peter Doig'. Die schilder is dus bekend, dat begrijp ik, al ken ik hem niet. Maar zijn schilderij is niet bekend, het is iconisch. Mijn vermoeden is, dat het woord verwijst naar een andere, hogere orde van bekendheid.

Ik heb alweer een hele tijd niet meer over dat woordje iconisch gezeurd. Dan mag het wel nog eens, vind ik. De laatste keer was in mijn alfabet Het jaar van de ooievaar, onder de letter i. Ja mezelf citeren heb ik ook al lang niet meer gedaan.

Het is een stuk van Bernard Dewulf over sneeuw. Hij haalt allemaal schilders en schilderijen aan. Dewulf kent veel schilders en schrijft daar graag over. Als je een slecht karakter had, zou je het name dropping kunnen noemen. Maar ik heb geen slecht karakter, al zeg ik het zelf. Ik benijd zijn kennis van de schilderkunst.

Iconisch dus. Zelf haalde ik destijds Johnny Halliday aan als voorbeeld, en James Dean en Marilyn Monroe, maar ook de Eiffeltoren en de Aston Martin van James Bond, zelfs 'een iconisch stukje snelweg in Gent'. Het is de onstuitbare opmars van de hyperbool, de stijlfiguur van de overdrijving. Fenomenaal, adembenemend, briljant. Hallucinant, degoutant, abject. Het zal best wel.

Toen ik een jaar of tien was haalde ik wel eens een zakje van vijf bij Erna in haar frietkot bij het station. Er stond nog een tweede kot, van Anita, maar daar ging ik niet. Beide frituren waren in de hele stad bekend, dat was bekend genoeg toen in de late fifties. De frieten waren niet onovertroffen noch ongeƫvenaard of verrukkelijk of exquis, ze waren wel lekker. Dat was lekker genoeg, zeker met nog een frank pickles erop of mayonaise.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten