De kippen komen niet naar buiten. Ze blijven koppig in het hok, willen het laddertje niet af naar beneden. Waar alles bedekt is met een dikke laag koude witte materie, ze houden er niet van. Ik moet met een hark in de weer, om de grond rond het hok en de waterbak weer zichtbaar te maken. Klotesneeuw ook. Daarna kan ik nog met schop en bezem aan de slag, het trottoir vrij maken voor mogelijke passanten. Ze zullen niet komen, de passanten, maar ze kùnnen komen. Ik schep en borstel en baal. Wat haat ik de winter.
Later, na het middageten, ga ik toch naar buiten voor een korte wandeling. Ik verlies me een beetje in de wirwar van straten in de nieuwe wijk. Merelstraat. Spreeuwenstraat. Kievitstraat. Kwartelstraat. Loop dan toch voorbij een wijd open veld waar grote borden de woningen al aanprijzen die hier binnen afzienbare tijd worden neergezet. Kopenhagenplein. Romeplein. Stockholmplein. Helsinkiplein. In het groen, dicht bij alles. Nu dus in het wit.
Maar kijk: overal zijn mensen, trekken sleeën voort met wonderlijke kindjes, sneeuwballen vliegen in het rond, roepen, gelach. Zwarte bomen met kale takken, een beek, opvliegende kauwen, vrij naar Bruegel. Dus zo kan sneeuw ook zijn.
Ik was het vergeten. Met al de rest die ik vergeten was, thuis zittend contact mijdend afstand houdend mijn handen wassend in onmacht. Kniezend niezend in mijn elleboog en de hele bubbelboetiek. Wat was ik niét vergeten, eigenlijk?
Nog later breng ik de kippen wat keukenafval. Ze lopen nu toch buiten rond, in het nest ligt een ei. Morgenochtend zacht gekookt vijf minuutjes en veel zout.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten