In mijn tuin staat een hazelaar (Corylus Avellana). Hij staat daar al lang, en viel aanvankelijk niet erg op. Dat veranderde, toen de struik elk jaar een flink stuk hoger de lucht in klom. Hij staat pal tegen de omheining van de buurman, een forse constructie die we hier thuis het ijzeren gordijn noemen. De andere buurman heeft een wal van ijzerdraad en lavastenen opgetrokken, de Berlijnse muur, maar dat is geheel terzijde. Ik zou over de hazelaar vertellen.
Die groeit niet alleen fors omhoog, maar spreidt zijn takken alle kanten uit, ook die van het ijzeren gordijn. Zonder zich om enige grens te bekreunen, dringen de twijgen en allengs ook stevige takken het luchtruim van de buurman binnen. Dat mag niet, volgens de geldende regels van goed nabuurschap. Ik moet iets doen.
De struik neerleggen is geen optie. We hebben hem ooit cadeau gekregen van een iemand die ons zeer dierbaar is, ook nu nog, nu hij er niet meer is. Verder wemelen vele vogeltjes graag op of om de takken, ook zij zijn ons dierbaar. En dan de eekhoorns. Zij steken geregeld onze tuin over, niet zelden het ijzeren gordijn als een soort snelweg gebruikend, om zich aan de hazelnootjes te goed te doen. Dat is spannend, het is uitkijken voor de witte kat van de buurman.
Tussen mijn liefde voor de struik en de gram van de buur koos ik voor het compromis. Met snoeimes en boogzaag heb ik alles wat de grens van mijn tuin te buiten ging weggesnoeid. Wat rest is een flink uitgedunde, maar ook weer elegant ogende struik, waarin de eerste knoppen zwellen ten teken van het aankomende nootjesseizoen.
Buurman gerustgesteld, vogeltjes onverstoord kwetterend, eekhoorns zich niet van een afgewende ramp bewust. Geliefde dierbare, zo hoop ik, kijkt van ergens of nergens goedkeurend toe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten