In mijn familie werd niet verjaard. De
dag van onze geboorte ging door voor immemorabel, en als je erover
nadenkt, zo is dat ook. Wat er op zo'n geboortedag al gepresteerd
wordt, is geheel op het conto van je moeder, die het werk moet doen,
volkomen terecht arbeid genoemd. De rol van je vader, hoe veel
geringer en vrijblijvender en retroactiever ook, is nog altijd groter
dan de jouwe, waar de taal als vanzelf de lijdende vorm voor heeft
voorzien. Wat doe je? Niets. Je wordt geboren.
Wat wij wel het vieren waard vonden,
was onze feestdag. De dag die op de kalender door de heilige
was bezet naar wie je ouders je hadden genoemd. Simpel, toch als je
Jef of Jos heette (19 maart), of Cécile (22 november). In mijn
geval lag het iets moeilijker, want mijn feestdag werd op de meeste
kalenders door rivaliserende heiligen bezet, van wie Renatus (van
Angers) de meest prominente was.
Het maakte me niet veel uit. Waar het
om ging op 12 november, was dat ik cadeautjes kreeg. Geen riskante
verrassingen, maar dingen die ik zelf vooraf mocht bestellen: een wagongschie voe mienen tring en de laatste
Wipneus en Pim of Puk en Muk. Mijn ouders leverden de
wagonnetjes, mijn meter de boekjes. Ik heb ze nog keurig op de plank
staan, daar zal de verwoestende opkuis die in mijn huis aan de gang
is niets aan veranderen. Als de kleinkindjes komen logeren, lees ik
ze er uit voor.
Zalige feestdag, zegden wij
tegen de gelukkige, en zo was het helemaal.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten